Categorie archieven: In Vogelvlucht

Na 1990 – Voetbal wordt big business

Een exact kantelpunt is moeilijk aan te geven, maar ergens in de jaren tachtig gaat de commercie volledig op de loop met het voetbal. Het meest tastbare eerste resultaat is de shirtreclame die begin jaren tachtig wordt toegestaan. De eerste VIP-boxen in Ajax-stadion De Meer zorgen aanvankelijk voor gefronste wenkbrauwen. Het blijken voorbodes van een niet meer te stoppen commercialisering van het voetbal.

Niet de fans op de tribunes, maar de sponsors brengen het meeste geld binnen. Weer later worden tv-gelden de grootste cashcow en als clubs ook nog worden overgenomen door rijke eenlingen en bedrijven uit alle hoeken van de wereld, niet zelden met weinig belangstelling voor de sport, is het hek helemaal van de dam.  Parallel aan deze verandering wordt het voetbal steeds meer een product. De Europese toernooien worden omgegooid, met als doel meer wedstrijden en meer zekerheid voor de grote clubs. De bezoeker wil comfort en daardoor verrijzen in het hele land fonkelnieuwe stadions, die veel meer gemak bieden aan de bezoeker, maar niet zelden gaat de authentieke voetbalsfeer – tot verdriet van een steeds grotere groep liefhebbers – grotendeels verloren.

In deze ratrace wordt het voor Nederland steeds lastiger overeind te blijven. De grote voetballanden (met name Engeland, Spanje en Duitsland) hebben veel en veel meer te besteden, waardoor steeds meer spelers steeds vroeger naar het buitenland verkassen. Tegen de verdrukking in wint Ajax in 1995 toch nog de Champions League (de opvolger van de Europa Cup I). Met een jong en door de ontluikende toptrainer Louis van Gaal gekneed team verovert Ajax Europa. Misschien wel voor het laatst, want twintig jaar later is de afstand tussen de Nederlandse en Europese top lichtjaren uit elkaar gegroeid. Het Bosman-arrest uit 1995, waarbij een einde wordt gemaakt aan de transfersommen na afloop van een contract, doet exportland Nederland definitief de das om. De UEFA Cup winst van Feyenoord in 2002 is een voorlopig (?) laatste oprisping van het Nederlandse clubvoetbal.

Een positief bijeffect van het afkalven van de kwaliteit van de Nederlandse top is de verregaande nivellering. Tussen 1965 en 2008 wist alleen AZ’67 in 1981 de hegemonie van de top drie te doorbreken. In de jaren ’00 is de competitie vaak enorm spannend door de kleine verschillen. het leidt in het seizoen 2006-2007 tot een bizarre ontknoping, waarbij PSV ten koste van Ajax en AZ uiteindelijk aan het langste eind trekt. In 2009 is het opnieuw AZ dat er in slaagt het monopoly op de titel van de top drie te doorbreken en een jaar later is FC Twente landskampioen.

Omdat de basis van het Nederlandse voetbal nog altijd ijzersterk is, blijven de prestaties van Oranje ook in het tijdperk van het grote geld uitstekend. Op de EK’s van 1992, 2000 en  2004 en de WK’s van 1998 en 2014 bereikt Nederland de laatste vier en in 2010 verliest Oranje voor de derde keer in de geschiedenis een WK-finale. Dit keer is Spanje na verlenging de spelbreker.

1970-1990 – Nederland wordt wereldmacht

Iets meer dan vijftien jaar nadat het Nederlandse voetbal zich heeft ontdaan van het conservatisme, de oubolligheid en het achterhaalde denken over het amateurisme is Nederland een wereldmacht. Het is niet minder dan een wonderbaarlijke ontwikkeling die het  Nederlandse voetbal heeft doorgemaakt.

De ban wordt in 1970 gebroken door Feijenoord. In Milaan boeken de Rotterdammers een historische zege door Celtic te verslaan in de finale van de Europa Cup I. Voor het eerst mag een Nederlandse club pronken met een Europese prijs – en dan ook meteen de hoofdprijs. Dat blijkt nog maar het begin, want in de drie jaren die volgen gaat de Europa Cup I telkens naar Ajax. Vier keer op rij is een Nederlandse club de beste van Europa. Ook later in de jaren zeventig worden nog Europese prijzen gepakt: Feyenoord (in 1974) en PSV (in 1978) winnen de UEFA Cup, terwijl FC Twente in 1975 strandt in de finale van datzelfde toernooi.

Het contrast met de kelder van het betaalde voetbal is groot.  Daar waar de top aansluiting vindt bij de top is aan de andere kant schraalhans koning. De KNVB besluit in 1971 tot een rigoureuze sanering, waarbij de Tweede Divisie komt te vervallen. De sanering wordt opmerkelijk genoeg niet uitgevoerd op basis van de sportieve prestaties, maar op basis van de bezoekersaantallen in de voorgaande vijf seizoenen. Voor elf clubs komt er een gedwongen einde aan het betaald avontuur. Twee clubs die zich hiertegen fel verzetten (RBC en AGOVV) keren later nog eens terug in de rijen der profs.

De prestaties van Oranje steken aanvankelijk schril af bij de clubsuccessen. Omdat het clubbelang boven het interlandvoetbal gaat speelt het Nederlands elftal zelden in de sterkst mogelijke opstelling en mede daardoor wordt in 1970 het WK gemist. Vier jaar later is Oranje wel weer van de partij (na 36 jaar!) en laat het de wereld versteld staan. Met vaak oogstrelend spel maakt Oranje naam in de wereld, al strandt het in de finale tegen thuisland West Duitsland. Een wond die lang tijd nodig heeft om te helen. Vier jaar later herhaalt Nederland met een op het oog veel mindere selectie die prestatie: opnieuw is het thuisland (dit keer Argentinië) te sterk.

Na de ongekende prestaties in de jaren zeventig breken toch weer magere jaren aan, zowel op club- als interlandniveau. Nederland heeft al drie toernooien op rij gemist als het zich in 1988 plaatst voor het EK. Over de kansen wordt wisselend gedacht, maar met een nieuwe lichting waarvan Van Basten, Gullit en Rijkaard de blikvangers zijn lukt het eindelijk de hoofdprijs te pakken. De Sovjet Unie wordt verslagen in de finale, maar vooral de halve finale, waarin Nederland tegen West Duitsland wraak neemt op de verloren WK-finale blijft hangen in het collectieve geheugen.

Het jaar 1988 wordt daarmee in de gouden letters bijgeschreven in de Nederlandse voetbalhistorie. In hetzelfde jaar wint PSV de Europa Cup I door Benfica na strafschoppen te verslaan en behaalt Ajax de finale van de Europa Cup II. Een prijs die de Amsterdammers een jaar daarvoor hadden gewonnen. Deze impuls komt precies op tijd, want het zijn sombere tijden midden jaren tachtig. Het voetbalvandalisme bedreigt het profvoetbal in de kern, waarbij behalve de grootmachten Ajax en Feyenoord met name ook FC Den Haag en FC Utrecht voor veel problemen zorgen. Mede daardoor – en door de sportieve recessie – neemt het stadionbezoek zienderogen af. Het is juist in het seizoen 1987-1988, dat achteraf het meest succesvolle uit de historie blijkt te zijn, dat het betaald voetbal een negatief record vestigt qua publieke belangstelling.

De prestaties van met name Oranje zijn een katalysator om het Nederlandse voetbal toekomstbestendig te maken. Het zorgt er in ieder geval alvast voor dat de KNVB een grote stroom nieuwe jonge leden kan begroeten, na een jarenlange daling van het aantal actieve voetballers.

1950-1970 – Het professionalisme eindelijk omarmd

In de eerste helft van de jaren vijftig is de sportieve bloedarmoede in het Nederlandse voetbal groot. De competitie (die wel in twee jaar wordt teruggebracht van zes naar vier eerste klassen) stelt bitter weinig voor, steeds meer spelers kiezen voor een profbestaan in het buitenland en het Nederlands elftal wint nog maar zelden. Profs mogen immers niet meer meedoen. Nog altijd is er volgens de KNVB echter geen enkele reden om het roer om te gooien en onder aanvoering van Karel Lotsy blijft de bond stug vasthouden aan haar amateurprincipes.

Er is invloed van buitenaf nodig om een verandering teweeg te brengen. Gied Joosten, succesvol aannemer te Heerlen, is het meest daadkrachtig. Hij is in maart 1953 aanwezig bij de wedstrijd ten bate van de slachtoffers van de watersnoodramp in Parijs tussen het Franse nationale team en een team van in het buitenland spelende Nederlandse profs. Tot verbazing en vreugde van de Nederlandse voetballiefhebbers wint het Nederlandse team met 2-1 van het sterke Frankrijk. Vanaf dat moment is er geen houden meer aan. De fans zien dat Nederlanders wel degelijk nog kunnen voetballen, als ze maar de kans krijgen hun talenten te ontplooien. Het publiek wil ook in Nederland wel weer eens fatsoenlijk voetbal zien en is helemaal klaar met de achterhaalde amateurprincipes.

Joosten pakt dat sentiment voortvarend op. Hij richt de NBVB (Nederlandse Beroeps Voetbal Bond op) waar behalve Joostens Fortuna’54 negen andere nieuwe clubs zich bij aansluiten. De KNVB blijft echter tegensputteren en dreigt spelers die overstappen met forse straffen. Datzelfde geldt voor clubs die hun accommodatie beschikbaar stellen, waardoor het kan gebeuren dat BVC Rotterdam soms thuiswedstrijden afwerkt in het Drentse (!) Sleen. De sneeuwbal is echter niet meer tot stilstand te brengen. De NBVB gaat succesvol van start en de KNVB kan niet anders dan overstag gaan. Onder druk van de clubs – die leeggekocht dreigen te worden – mogen ook de eersteklassers in de KNVB overgaan tot het betalen van spelers. In november wordt definitief de vrede tussen de KNVB en de NBVB getekend. De twee parallel naast elkaar lopende competities worden gestaakt en onder de vlag van de KNVB wordt opnieuw begonnen. Een deel van de NBVB-clubs gaan op in bestaande verenigingen, Rotterdam en Den Haag bundelen de krachten als Holland Sport en vier clubs (Fortuna’54, BVC Amsterdam, Alkmaar’54 en De Graafschap) gaan zelfstandig verder. Na een overgangsperiode van twee seizoenen gaat in 1956 de Eredivisie van start. Eindelijk heeft Nederland haar eigen topcompetitie.

Al deze wijzigingen willen nog niet zeggen dat er al direct een topsportklimaat heerst in Nederland. Profvoetbal betekent – zeker in de lagere divisies – niet veel meer dan veredeld amateurvoetbal. Spelers pakken eens een paar tientjes bij een overwinning en nog wat guldens voor elke gevolgde training. Van voetbal echt je werk maken is maar voor weinigen weggelegd. Er zijn aanvankelijk ook veel te veel profclubs. Vanaf 1960 probeert de KNVB dat aantal met zachte hand – en soms met een extra degradatie – terug te dringen. Vanaf het midden van de jaren zestig ontstaat er een strikte scheiding tussen het prof- en amateurvoetbal. De reguliere promotie en degradatie tussen de betaalde en amateurklassen is dan ook niet meer mogelijk. Het is het startpunt voor een zienderogen versnellende professionalisering van het voetbal. DWS is de eerste club die overgaat op fullprofessionalisme en dat leidt in 1964 direct tot de landstitel. Clubs die het op eigen kracht niet meer bolwerken gaan fuseren of splitsen zich in een prof- en een amateurtak. Waren de profclubs aanvankelijk nog echte verenigingen, vanaf medio jaren zestig vormen de betaald voetbalclubs zich om tot bedrijven, veelal in de vorm van een stichting.

Het heeft een louterend effect op het niveau. Als er één wedstrijd is die het begin van die transformatie symboliseert is het wel Ajax-Liverpool op 7 december 1966. In het duel dat de geschiedenis ingegaan is als de “mistwedstrijd” wint Ajax met 5-1 van de Engelse grootmacht, een resultaat dat een paar jaren daarvoor nog voor onmogelijk zou zijn gehouden. Het markeert ook het begin van de opmars van Ajax, aan de hand van trainer Rinus Michels, die Ajax en Nederland bijbrengt wat topsport inhoudt. Het zijn ook de jaren waarin twee van Nederlands grootste voetballers ooit ontluiken. In 1964 debuteert Johan Cruijff bij het dan nog zwalkende Ajax, terwijl bij het kleine Velox twee jaar eerder Willem van Hanegem debuteerde. In 1969 is er opnieuw een mijlpaal. Ajax bereikt voor het eerst de finale van het belangrijkste Europese toernooi – de Europa Cup I – maar moet daarin wel zijn meerdere erkennen in AC Milan.

1930-1950 – Het amateurisme als hoogste waarde

In de crisisjaren dertig is het ook crisis in het Nederlandse voetbal. Oranje levert in de vroege jaren dertig de ene na de andere wanprestatie en de KNVB durft het – los van de praktische problemen van de verre reis – dan ook niet aan het Nederlands elftal af te vaardigen voor het eerste WK dat wordt gehouden in Uruguay. Doordrongen van de ernst van de situatie staat een jonge bestuurder op. Karel Lotsy is actief bij HFC, maar vervult gaandeweg een steeds belangrijker rol in de entourage rond Oranje. Met vlammende speeches over de eer van volk en vaderland en voor die tijd moderne inzichten over mentale training nestelt hij zich bij de spelers tussen de oren en krijgt hij Oranje weer aan het winnen. Na een overwinning op Ierland is Oranje geplaatst voor het WK van 1934 en gaat ‘Karel de Kerel’ bij de spelers op de schouders.  In het hele land wordt vol optimisme uitgekeken naar het debuut van Oranje op een WK, maar in weerwil van de bekende hit uit die tijd (“We gaan naar Rome”) zit het WK er na één wedstrijd (3-2 nederlaag tegen Zwitserland) alweer op. De finale in Rome bleek – ondanks de aanwezigheid van cracks als Beb Bakhuijs en Leen Vente – totaal onbereikbaar.

De korte opleving verbloemt dat het spelpeil in Nederland ten opzichte van de concurrentie steeds verder achteruit loopt. Incidentele oefenwedstrijden tegen clubs uit Midden Europa (Oostenrijk, Hongarije, Tsjechoslowakije) leggen haarfijn bloot dat Nederland de boot heeft gemist. In de genoemde landen is het professionalisme al lang ingevoerd en ook in bijvoorbeeld Spanje, Frankrijk en Italië, maar ook in Zuid Amerika,  professionaliseert het voetbal zich in sneltreinvaart. In Nederland is er daarentegen sinds de oprichting van de KNVB nog steeds wezenlijk niets veranderd. De bond zweert bij het ware amateurisme en ziet er geen been in om topspelers bij vermoedens van de overtreding van de amateurbepalingen als paria te behandelen. Beb Bakhuijs wordt min of meer weggepest uit Nederland en wie als prof aan de slag gaat in het buitenland mag niet meer uitkomen voor Oranje.

Ook in de organisatie raakt Nederland achterop. Ondanks de geringe afstanden en goede infrastructuur is er in Nederland nog altijd geen landelijke topafdeling. Net als profvoetbal wordt er al sinds de jaren twintig gesproken over een ‘Hoofdklasse’, maar de praktijk is dat er in de jaren na de tweede wereldoorlog zelfs zes eerste klassen zijn. Gevolg is dat er meer dan zeventig clubs op het hoogste niveau uitkomen. Het zorgt voor een pijnlijke afvlakking van het niveau en het is dan ook niet verwonderlijk dat Nederland niet meer dan een onbeduidende middenmoter is in het internationale veld. De talenten die er nog zijn kiezen er steeds vaker voor om als prof in het buitenland aan de slag te gaan. De overgang van Faas Wilkes van Xerxes naar Internazionale in 1949 is de grootste transfer uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis.

Een ander effect dat zorgt voor een grote versnippering in het Nederlandse voetbal wordt al bij de start van de tweede wereldoorlog ongedaan gemaakt. Onder invloed van de verzuiling ontstaan er vanaf het midden van de jaren tien naast de KNVB diverse bonden op basis van levensbeschouwing. Met name de katholieke RKF is cijfermatig een belangrijke partij in het Nederlandse voetbal (onder meer Volendam, Kerkrade en de voorlopers van RKC komen voort uit de RKF), maar ook de NVCB (protestants christelijken), NASB (arbeiders) zijn belangrijke bonden. In de zomer van1940 besluiten alle bonden op te gaan in de NVB (tijdelijk weer zonder het voorvoegsel Koninklijk) om beter bestand te zijn tegen de Duitse invloeden. De tot de dag van vandaag voor het Nederlandse voetbal unieke scheiding tussen zaterdag- en zondagvoetbal vindt zijn oorsprong nog in de fusie, omdat de NVCB bij de fusiebesprekingen bedingt dat hun clubs niet op zondag in actief hoefden te komen.

1889-1930 – Van elitesport naar volkssport

In 1888 wordt een eerste voorzichtige poging ondernomen om een voetbalcompetitie te organiseren. Tot veel geestdrift leidt dit nog niet. Voetbal is in deze oertijd een tijdverdrijf voor telgen uit de gegoede families. Het moet vooral gezellig blijven en als clubs tegen elkaar willen spelen moeten ze dat vooral doen, maar als ze dat niet willen: ook goed. De eindstand van de eerste officieuze competitie (met enkel clubs uit het westen) biedt dan ook een vrij bizarre aanblik: ‘kampioen’ Concordia uit Rotterdam kwam nog tot zeven duels, maar Excelsior Haarlem vond het spelen van één potje wel weer mooi geweest.

Toch komt er van lieverlee meer organisatie in het voetbal en in het najaar van 1889 is de tijd rijp voor de oprichting van een overkoepelend orgaan. Uiteraard met pionier Pim Mulier als aanjager wordt in november 1889 de Nederlandsche Athletische en Voetbal Bond (NAVB) opgericht. Een paar jaar later omgedoopt in NVB, als de atletiek haar eigen weg gaat.

Voetbal blijft zeker tot de eeuwwisseling het exclusieve domein van de gegoede stand. Nieuwe clubs ontstaan nog altijd voornamelijk uit de schoot van cricketclubs, maar vanaf de jaren negentig neemt voetbal razendsnel de plek over als belangrijkste tak van sport binnen deze verenigingen. Als in 1898 voor het eerst wordt gespeeld om de landstitel tussen de westelijke en oostelijke kampioen mag het Amsterdamsche RAP zich de eerste topclub van het land noemen. De club uit de hoofdstad domineert korte tijd rond de eeuwwisseling, maar vergeet aan de jeugd te denken, waardoor de vereniging na de hoogtijdagen snel wegzakt en in 1914 enkel nog door een fusie kan voortbestaan. Het Haagse HVV neemt de scepter als topclub over en rijgt de kampioenschappen aaneen in de eerste vijftien jaar  van de twintigste eeuw.

Na HVV is het de beurt aan Sparta om succes te oogsten, maar daarvoor al is de club op velerlei gebied een pionier. Zo is Sparta de eerste club die contacten legt met clubs uit het buitenland: in eerste instantie met Antwerp, maar later ook met clubs uit het beloofde voetballand: Engeland. Sparta is ook de eerste club die reclame maakt voor voetbalwedstrijden en aan toeschouwers (tot diep in de jaren negentig een vrijwel onbekend fenomeen) een bijdrage vraagt. Tot slot staat Sparta aan de wieg van de eerste incarnatie van het Nederlands elftal. Het zogenaamde bondselftal speelt vanaf 1894 verschillende wedstrijden, voordat op 30 april 1905 voor het eerst een officieel Nederlands elftal binnen de lijnen komt.

Omdat Nederland één van de eerste landen op het Europese continent is waar voetbal vaste voet aan de grond krijgt, is het een geduchte macht op Europese schaal. In 1908, 1912 en 1920 pakt Nederland het brons op de Olympische spelen. Dat dit alles in perspectief moet worden geplaatst blijkt als Nederland de degens kruist met de spelers uit de bakermat van het voetbal. Tegen het Engelse amateurelftal (dus niet eens de beste spelers) wordt de een na de andere nederlaag geleden, waarvan de 12-2 uit 1907 nog altijd de grootste nederlaag is van Oranje ooit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste overwinning op de Engelse amateurs (2-1 in 1913 op Houtrust met ) nog decennia lang geldt als het grootste succes ooit van het Nederlandse voetbal. In die wedstrijd excelleert Spartaan Bok de Korver, de eerste vedette van het Nederlandse voetbal.

Het is opmerkelijk dat Oranje tot in de jaren twintig voornamelijk het terrein is van spelers van de sjieke clubs uit het westen. Omstreeks 1910 vindt er namelijk langzaam maar zeker een wisseling van de wacht plaats. Gesteund door een welvaartsgroei en meer vrije tijd voor de werkende klasse begint het ‘volksvoetbal’ aan een opmars. De mobilisatie voor de eerste wereldoorlog zorgt voor een extra impuls, omdat voetbal in de kazernes wordt gepropageerd, om de jongeren af te houden van de drank en gokspelletjes als dobbelen. De klassenstrijd die in die tijd nog zorgt voor nagenoeg gescheiden werelden zorgt voor een botsing op de voetbalvelden. Voor veel voetballers uit de gegoede milieus is de lol er behoorlijk af als ze steeds vaker worden geconfronteerd met de in hun ogen onbehouwen, forse en onsportieve arbeidersjeugd. De landskampioenen luisteren daarom steeds vaker naar namen als Go Ahead, NAC, Feijenoord en RCH.  Een laatste stuiptrekking van de ‘herenclubs’ is de oprichting van de vereniging Nederlandse Corinthians, naar het evenbeeld van het Engelse equivalent. De Corinthians ijveren voor afzonderlijke competities voor eliteclubs en behoud van de voor hen belangrijke elementen in het voetbal. Zij vechten echter voor een verloren zaak en al na een paar jaar houden de Corinthians op te bestaan.

Heb je dit artikel met plezier gelezen? Een kleine donatie voor ons werk zouden we zeer waarderen.

Terug naar het overzicht

Tot 1889 – De eerste schermutselingen

Voetbal is met afstand de grootste, meest invloedrijkste en belangrijkste sport in Nederland. Het is daarom best vreemd te moeten concluderen dat het ook nu nog altijd niet vaststaat waar nu de eerste voetbalclub is ontstaan in ons land. En dan rekenen we voor het gemak de schermutselingen in de jaren zestig van de negentiende eeuw even niet mee. In Nederland verblijvende Engelsen hebben toen in onder meer Enschede en Den Haag gevoetbald, maar de lokale bevolking stond er bij en keek ernaar. Letterlijk en figuurlijk.

Bijna honderd jaar lang is blind gevaren op de verhalen die zijn opgetekend door Pim Mulier. De Haarlemse sportpionier schreef in 1894 in zijn boekje Athletiek en Voetbal voor het eerst over de oprichting van zijn Haarlemsche Football Club en deed dat in 1919 nog eens dunnetjes over in het gedenkboek van HFC. Jarenlang is de sterk anekdotische voetbalgeschiedenis van HFC zoals beschreven door Mulier zonder enige terughoudenheid overgenomen, van gedenkboeken van de KNVB tot in het wetenschappelijke meesterwerkje Voetbal in Nederland van C. Miermans uit 1955. Mulier was immers een icoon en een autoriteit en daar twijfel je niet aan. De enige nuance bestond dan nog uit de vraag HFC nu wel of niet een voetbalclub was toen het volgens Mulier in 1879 werd opgericht. Aanvankelijk werd er namelijk rugby gespeeld en pas vanaf 1883 “association football”. Behalve over veel innovatiekracht en sportiviteit beschikte Mulier echter ook over een flinke fantasie, waardoor veel van zijn geschiedschrijving onbetrouwbaar is. Bovendien heeft hij de neiging zijn eigen rol belangrijker en groter te maken dan die is. Bronnenonderzoek heeft inmiddels klip en klaar duidelijk gemaakt dat HFC nooit in 1879 kan zijn opgericht.

In 2017 verscheen als editie van Hard Gras een onderzoek van sporthistorici Jan Luitzen en Wim Zonneveld, onder de naam “Kicksen en Wickets”, later gevolgd door de publicatie “Toen voetbal verscheen in Nederland” bij stichting De Sportwereld, over de vroegste geschiedenis van cricket en voetbal in Nederland. Dit indrukwekkende onderzoek werpt een geheel nieuw licht op de ontstaansgeschiedenis van van voetbal in Nederland. In het winter van 1877/1878 werd voor het eerst voetbal gespeeld in Nederland op de kostschool Noorthey in Voorschoten en naar alle waarschijnlijkheid ging het hierbij om “association” football. Onder leiding van de jonge Engelse leraar John Helsdon Rix spelen de leerlingen voor het eerst voetbal. Voor zover bekend zijn zijn daarmee de eerste in ons land en daarmee kunnen we Helsdon Rix vanaf nu betitelen als de aartsvader van het voetbal in Nederland.

Vanaf de eerste helft van de jaren tachtig wordt voetbal in verenigingsverband gespeeld, vrijwel altijd bij clubs die dan al bestaan als cricketclub. Bij een aantal van deze clubs zijn aantoonbaar oud-leerlingen van Noorthey betrokken, zij zorgen dus na de introductie op school ook voor verdere verspreiding van de sport. Met name bij de vroege Amsterdamse club Sport duiken veel namen van oud-leerlingen op. Het voetbal is dan een nog niet structurele activiteit, die uitsluitend binnen de eigen vereniging worden gespeeld.

Zo ook bij HFC, dat vanaf – waarschijnlijk – 1881 af en toe (rugby)voetbal speelt, maar dat heeft een incidenteel karakter. De naam HFC bestaat dan nog niet, het voetbal wordt gespeeld door leden van cricketclub Rood en Zwart, die maar kort bestaat. Vanuit cricketvereniging Rood en Wit (waarvan dan ook Mulier lid is) herleeft vanaf circa 1885 het voetbal. Vanaf eind 1886 worden de eerste wedstrijden tussen clubs gehouden. Nog in 1888 wordt HFC in een aankondiging van een wedstrijd in het Nieuws van de Dag aangeduid als Rood en Wit, wat een extra bevestiging is van het ontstaan van HFC vanuit deze club. De eerste wedstrijd die is vastgelegd voor het nageslacht is die tussen “Sport” uit Amsterdam en HFC op 19 december 1886. Sport wint, met 3-0.

Uit: Nieuws van den Dag, 21 december 1886

Het Amsterdamse Sport is opgericht in 1882. Maar waarschijnlijk doet ook bij deze vereniging het voetbal pas later zijn intrede. En dat is meteen het lastige bij het rangschikken van de ouderdom van de clubs. Bijna alle oude clubs komen namelijk voort uit al bestaande cricketverenigingen. De meesten beginnen later met voetbal, maar wanneer is vaak niet precies te achterhalen, juist ook omdat de voetbalactiviteiten aanvankelijk zo’n informeel karakter hebben.

De oudste club, waarvan het keiharde bewijs van de oprichting ook nu nog is terug te vinden is de Enschedse Footballclub. Deze club uit 1885 vormt de basis voor het nog altijd bestaande PW en is de enige van de oudste clubs die als voetbalclub wordt opgericht. In de laatste vijf jaren van de jaren tachtig begint het aantal voetballende clubs duidelijk toe te nemen. Eerst voornamelijk in Haarlem, Rotterdam, Den Haag en Amsterdam, maar ook in studentensteden elders in het land, zoals Wageningen, Deventer, Nijmegen en Groningen. Het voetbal zal nu niet maar zo gaan verdwijnen, zoveel is wel duidelijk.

De oudste club, waarvan het keiharde bewijs van de oprichting ook nu nog is terug te vinden is de Enschedse Footballclub. Deze club uit 1885 vormt de basis voor het nog altijd bestaande PW en is de enige van de oudste clubs die als voetbalclub wordt opgericht.

Terug naar het overzicht