In Nederland spelen in totaal 2.357 (vorig seizoen: 2.382) veldvoetbalclubs in de verschillende competities, die bij elkaar met 2.271 teams (inclusief zes beloftenteams) in een standaardcompetitie spelen. Dat zijn er opnieuw minder dan in het seizoen 2022-2023, al is de daling minder scherp dan in het afgelopen seizoen.
De afname heeft verschillende oorzaken. Er zijn tien nieuwe fusieclubs en zogenaamde SSA’s (samenwerkende seniorenafdeling), er zijn netto 18 teams verdwenen doordat clubs zich niet meer hebben ingeschreven voor een standaardcompetitie (36 clubs, tegen 18 clubs die het weer proberen dit seizoen) en het aantal clubs dat twee teams heeft (op zaterdag en zondag) is verder teruggelopen. Dit aantal zal vanaf nu alleen nog maar verder dalen, omdat een tweede standaardteam inschrijven niet meer mogelijk is.
Een vergelijking met eerdere seizoenen is in sommige opzichten lastig, omdat dit seizoen voor het eerst wordt gewerkt met ‘gemengde’ afdelingen voor de derde en vierde divisie en de eerste klasse. Daarin spelen nu clubs die voorheen in een aparte zaterdag- of zondagcompetitie speelden. Wel is duidelijk dat ook dit seizoen weer meer clubs hebben gekozen voor een overstap naar de zaterdag. In de kaart is het duidelijkst zichtbaar in de band die loopt van Zeeland, naar Zuid Holland, Utrecht en Flevoland/Veluwe, waar het amateurvoetbal op zondag nagenoeg is verdwenen. Sommige andere regio’s zijn juist nog altijd nauwelijks vatbaar voor deze overstaptrend.
Clubs die aan de competitie zijn gestart, maar zich tussentijds terugtrekken zijn nog wel opgenomen op deze kaart. Clubs die zich wel hebben ingeschreven, maar geen competitieduel hebben gespeeld niet.
Klik op de kaart voor de uitgebreide versie
Profs/weekendvoetbal
Het profvoetbal bestaat uit de Eredivisie en de Eerste Divisie. Het weekendvoetbal uit de drie niveau’s daaronder: de landelijke derde en vierde divisie en de eerste klasse.
Zaterdagamateurs Nederland kent een wereldwijd unieke voetbalpiramide met een onderscheid tussen competities op zaterdag en zondag. Dat is een rechtstreeks voortvloeisel uit de fusie van de KNVB met de verschillende levensbeschouwelijke voetbalbonden in 1940. De protestants-christelijke CNVB bedwong bij die fusie het recht voor haar clubs niet op zondag uit te hoeven komen. De spreiding van zaterdagclubs vertoont de typische oververtegenwoordiging in de zogenaamde bijbelgordel, die in een banaanvorm van Zeeland tot aan de kop van Overijssel loopt. Daarnaast is zichtbaar dat in bepaalde regio’s steeds meer clubs die van oudsher op zondag spelen uit praktische overwegingen overstappen naar de zaterdagcompetitie. Dit is vooral zichtbaar in Zuid Holland, Zeeland, Utrecht, Noord Holland ten zuiden van het IJ en het noorden van Friesland en Groningen. In andere andere regio’s speelt dit minder of in het geheel niet. Ook opmerkelijk is dat Flevoland voor een groot deel op zaterdag speelt.
Zondagamateurs
Ook de spreiding van de zondagclubs loopt grotendeels nog langs traditionele historische lijnen. In het overwegend katholieke zuiden (van Zeeuws Vlaanderen tot het noordoosten van Twente) is het zondagvoetbal dominant evenals in de katholieke enclaves ten noordwesten van de bijbelgordel én in de regio’s die van oudsher meer vrijzinnig hervormd zijn of waar de ontkerkelijking al vroeg op gang kwam, zoals in Drenthe en de Achterhoek en in het noordelijke deel van Noord Holland.
Clubs met een eerste elftal op zaterdag en zondag
Een relatief nieuw fenomeen is het spelen met twee eerste elftallen in de competitie. Veelal gaat het hierbij om clubs die van oudsher op zondag spelen en ook een zaterdagteam inschrijven (niet zelden is dit de opmaat voor een volledige overstap naar zaterdag) of om clubs die zijn ontstaan uit een fusie tussen één of meerdere zaterdag- en zondagclubs. Sommige clubs uit de top van het amateurvoetbal gebruiken het tweede team als een verkapt opleidingselftal.
Clubs zonder eerste elftal in de standaardklasse
Het gaat in deze categorie voornamelijk om clubs uit kleinere dorpen, die niet meer in staat zijn een representatief eerste elftal op de been te brengen. Ook zitten in deze categorie verschillende clubs uit grotere steden. Dat hoeven niet eens per definitie heel kleine clubs te zijn, maar verenigingen die zich focussen op het recreatieve aspect van voetbal. Het meest opvallende voorbeeld is VSC uit Utrecht, dat liefst 22 (!) seniorenteams bij de mannen heeft, maar geen elftal in de standaardcompetitie.
Welke clubs staan op de kaart?
Het uitgangspunt is de competitie-indeling bij aanvang van het seizoen 2023-2024. Teams die zich nog voor de start van de competitie hebben teruggetrokken zijn niet opgenomen op de kaart. Clubs die zich tussentijds hebben teruggetrokken wel.
Foutje gezien? Meld het ons
Het samenstellen van deze kaart heeft de nodige inspanningen gekost. Uiteraard hebben wij ons best gedaan de informatie zo goed als mogelijk te verwerken, maar het kan altijd zijn dat er foutjes ingesloten zijn of dat we een recente verhuizing naar een nieuw sportpark hebben gemist. We zouden het waarderen als jullie deze aan ons willen doorgeven via email@voetbalarchieven.nl of via twitter (@voetbalarchieve) of Facebook.
Ook de kaarten van de afgelopen seizoenen staan nog online. Klik op de kaarten voor de uitgebreide versie.
Vanaf 1888 wordt in Nederland in competitieverband gespeeld. In die bijna 130 jaar is de competitiestructuur vrijwel voortdurend veranderd. Van kleine wijzigingen of uitbreidingen tot grote hervormingen. Alleen tussen 1974 en 1996 was het aantal aanpassingen beperkt.
In grote lijnen zijn zeven verschillende periodes te onderscheiden. Met deze periodes als leidraad staan hieronder de wijzigingen in de voetbalpiramide. Klik op de afbeeldingen voor een grotere versie.
Legenda:
Geel: Hoogste of landelijk amateurniveau
Rood: Profcompetities
1. Periode van ontwikkeling (1888-1917) Een kleine dertig jaar duurt het voordat de basis van de piramide is voltooid. Begonnen eind jaren tachtig met één enkele afdeling tot een structuur bestaande uit drie niveau’s en een 1e klasse in vier regio’s die het hele land dekt in het seizoen 1916-1917.
1.1 – 1888-1893
In de eerste twee seizoenen van het (min of meer) georganiseerde voetbal is er precies één competitie, een eerste klasse met clubs uit Haarlem, Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Het is allemaal nog erg vrijblijvend en de competitie heeft ook nog een officieus karakter. In 1890 wordt voor het eerst een 2e klasse ingesteld, nog steeds met enkel westelijke clubs, plus Go Ahead uit Wageningen. Opmerkelijk: in de eerste twee jaren wordt die 2e klasse gespeeld volgens het knock out-principe.
1.2 – 1893-1896
In 1893 start de eerste competitie in Oost Nederland, met deelname van drie clubs. Die competitie krijgt de status van 2e klasse. In het westen gaat de groei verder en is er inmiddels ook een 3e klasse. Vanaf 1894 krijgt ook het noorden een eigen competitie, ook deze wordt ingeschaald als 2e klasse. In datzelfde jaar ontstaat in Amsterdam de eerste afdelingsbond, die regionale competities organiseert onder de vlag van de (K)NVB. Ze heten daarom ook wel erkende bonden. Tot ongeveer 1930 ontstaan vele afdelingsbonden (en velen verdwijnen ook weer of gaan op in grotere afdelingsbonden). Ze organiseren alle competities die niet door de (K)NVB zelf worden georganiseerd. Dat betreft zowel competities van standaardteams als lagere en jeugdteams. Binnen sommige afdelingsbonden worden na verloop van tijd ook competities op zaterdagmiddag georganiseerd.
1.3 – 1896-1900
De hoogste oostelijke klasse wordt in 1896 opgewaardeerd tot 1e klasse. Maar pas na het seizoen 1897-1898 spelen de kampioen van het westen (RAP) en oosten (Vitesse) om het landskampioenschap. Daarmee is RAP de eerste officiële landskampioen van Nederland. Daarvoor werd de kampioen van het westen als officieuze landskampioen aangemerkt. In het zuiden van Nederland duurt het langer voordat het voetbal zich organiseert, maar in 1896 is er ook in het zuiden voor het eerst een competitie. Er zijn daardoor nu in alle vier windstreken NVB-competities.
1.4 – 1900-1902
In 1900 wordt een 3e klasse Zuid aan de piramide toegevoegd. Een jaar later verdwijnt die weer en krijgen juist het oosten en noorden een 3e klasse.
1.5 – 1902-1904
Tussen 1902 en 1904 wordt de hoogste klasse in het westen opgesplitst in een 1e klasse A en B. Dan spelen dus ook drie clubs om de landstitel, die overigens vooralsnog iedere keer naar een westelijke deelnemer gaat. In het seizoen 1903-1904 is er geen aparte zuidelijke afdeling, maar spelen deze clubs in een afdeling onder Oost.
1.6 – 1904-1906
De westelijke 1e klasse wordt weer samengevoegd tot één afdeling. In 1905 vervalt (voor slechts één seizoen) de 3e klasse Noord. In 1906 keert de 2e klasse Zuid ook weer in naam terug.
1.7 – 1909-1913
Onder de afdeling Zuid wordt een speciale Zeeuwse afdeling ingevoerd, om de reisafstanden voor de betreffende clubs te beperken. In 1911 krijgt Oost weer een 3e klasse en hetzelfde geldt een jaar later voor Zuid.
1.8 – 1913-1917
Vanaf 1913 komt er langzaam maar zeker eindelijk een landelijke dekking van 1e klassen. In dat jaar wordt de hoogste afdeling in Zuid eindelijk gepromoveerd tot 1e klasse in 1916 gevolgd door het noorden. Door het uitbreken van de 1e wereldoorlog is er in het seizoen 1914-1915 een noodcompetitie. Met name in het zuiden (waar enkele militaire clubs spelen in de 1e klasse) raakt de competitie ontregeld. Uiteindelijk spelen de kampioenen van West en Oost wel om de landstitel. In 1916 is Willem II de eerste niet -westelijke landskampioen.
In 1915 worden de eerste katholieke voetbalbonden opgericht, die hun eigen competities organiseren. Later komt er een landelijke overkoepelende organisatie: de RKF. Met name in het zuiden, maar ook in delen van Oost- en West-Nederland wordt de RKF een factor van belang. Naast de RKF zijn er buiten de NVB om, ook al sinds circa 1910 enkele kantoorvoetbalbonden actief, voornamelijk in de grote steden in het westen. Omdat veel kantoorbonden (vereniging in de NVF) naar verloop van tijd opgaan in de (K)NVB en klein in omvang zijn, zijn deze in dit overzicht buiten beschouwing gelaten.
2. Periode van groei (1917-1940) Na de eerste wereldoorlog groeit voetbal pas echt uit tot een grote, brede volkssport. dat betekent ook dat de piramide wordt uitgebreid. Met name aan de onderkant groeit het aantal afdelingen, zodat er juist in deze periode de pramidevorm ook steeds meer gestalte krijgt. Daarnaast heeft de verzuiling steeds meer invloed op het voetballandschap. Naast de katholieke en kantoorbonden, komen er buiten de (K)NVB ook bonden voor protestanten en socialisten.
2.1 – 1917-1923 Na veel bestuurlijk gekonkel komt er in 1917 een tweede westelijke 1e klasse. De oude 1e klassers – bang voor verwatering van de kwaliteit – voorkomen echter wel dat de clubs gemixt worden, zodat de 1e klasse B wordt samengesteld uit de nieuw gepromoveerde clubs. Daarom wordt deze afdeling in de volksmond ook wel de margarine-afdeling genoemd. Twee jaar later wordt deze situatie toch weer ongedaan gemaakt en gaat de 1e klasse B verder als Overgangsklasse. Vanaf 1919 hebben alle vier districten afdelingen op 2e en 3e klasse-niveau.
2.2 – 1923-1926
De spliting van het district West komt er nu toch echt door en dit keer definitief. Het noordelijke deel wordt West I en het zuidelijke deel West II. Dat geldt alleen niet voor de 1e klasse, de clubs worden niet regionaal over de afdelingen verdeeld. Tegelijkertijd verdwijnt de overgangsklasse en komt er een vierde klasse bij in de westelijke districten en in Oost.
2.3 – 1926-1939
De structuur van de KNVB-competities blijft vanaf 1926 geruime tijd grotendeels ongewijzigd. Alleen verdwijnt tussen 1935 en 1937 tijdelijk de 3e klasse in Zuid. Buiten de KNVB zijn er wel veranderingen. In 1926 doet de NASB, de bond van de socialisten zijn intrede en in 1929 de CNVB, de protestants christelijke bond. De wedstrijden van die laatste worden uitsluitend op zaterdagmiddag gespeeld. Ook binnen de KNVB zijn clubs met een protestants christelijke achtergrond actief. Daarvoor hebben verschillende afdelingsbonden speciale zaterdagcompetities.
2.4 – 1939-1940
De afgekondigde mobilisatie in augustus 1939 maakt dat het seizoen 1939-1940 geldt als noodcompetitie. Met uitzondering van de 1e klasse worden de clubs voornamelijk regionaal ingedeeld en er is geen promotie en degradatie.
3. De KNVB als monopolist (1940-1954) Gedwongen door de oorlogsomstandigheden vindt er in de zomer van 1940 een fusie plaats tussen de KNVB en de bonden van de verschillende zuilen (RKF, CNVB, NASB en NVF). De bestuurders realiseren zich dat het vormen van een eenheid nodig is en nemen het heft in eigen hand, voordat de bezetter er zich mee gaat bemoeien. De verschillende bloedgroepen hebben wel zo hun wensenlijstje. De katholieken hoeven niet op zondag voor 12 uur te spelen en de protestanten vererven het recht op niet op zondag te hoeven spelen. Een voorstel van de katholieken om ook bij de competitie-indelingen rekening te houden met de achtergrond van de clubs haalt het niet.
3.1 – 1940-1944 Gedurende de oorlogsjaren gaat het competitie tot het seizoen 1943-1944 gewoon door. Vanaf 1942 telt Zuid ook weer een 4e klasse. In het eerste seizoen worden alle CNVB-clubs nog ingedeeld op afdelingsniveau, maar in 1941-1942 is er voor het eerst een zaterdagcompetitie binnen KNVB-verband: een 4e klasse in West II.
3.2 – 1945-1950
Na een jaar zonder competitie, wordt in het najaar van 1945 de competitie weer opgepakt. Het aantal districten wordt opgetrokken naar zes, ook Zuid is nu gesplitst in twee delen. Door de instroom van een grote hoeveelheid katholieke RKF-clubs is Zuid flink gegroeid in omvang. Ook zijn nu alle afdelingen gelijk vorm gegeven met een 1e tot en met 4e klasse. Het aantal zaterdagafdelingen groeit ook. In 1945 wordt de hoogste afdeling ingeschaald als 3e klasse, terwijl ook West I en Oost inmiddels eigen afdelingen heeft. In 1947 voegt ook Noord zich daarbij en in 1949 wordt ook de hoogste klasse in west I als 3e klasse ingeschaald.
3.3 – 1950-1954 Na vijf seizoenen met zes 1e klassen te hebben gespeeld, wordt de hoogste afdeling vanaf 1950 weer teruggebracht, eerst naar vijf en vanaf 1951 naar vier afdelingen. Tegelijkertijd wordt de regionale indeling grotendeels losgelaten. Elke afdeling krijgt daarom een letter als toevoeging.
4. De start van het profvoetbal (1954-1971) Rijkelijk laat stapt Nederland in 1954 over op het profvoetbal. Na een korte periode waarin naast betalingen in de 1e klasse van de KNVB ook profclubs actief zijn in een wilde profbond (NBVB) wordt in november 1954, als de strijdbijl tussen de partijen is begraven, gestart met vier 1e klassen die het betaalde voetbal vormen. Het duurt daarne enige tijd voor het het profvoetbal zijn vorm vindt.
4.1 – 1954-1956 Na de fusie tussen KNVB en KNVB wordt eind november 1954 de competitie opnieuw gestart met vier eerste klassen met 14 clubs. Na dat eerste seizoen plaatsen de beste teams zich voor de nieuw te vormen twee hoofdklassen. Het aantal clubs dat kiest voor profvoetbal blijft de eerste jaren groeien, waardoor en na dat eerste seizoen vijf profafdelingen zijn: twee hoofdklassen en drie 1e klassen. In het seizoen 1955-1956 hernoemt de hoogste amateurafdeling zich ook tot 1e klasse (bestaande uit drie afdelingen), waardoor er dat seizoen twee soorten 1e klassen zijn. In 1956 wordt ook voor het eerst gespeeld om het amateurkampioenschap. Hengelo pakt de eerste titel, maar zij kiezen, in tegenstelling tot veel andere clubs niet voor een profavontuur. Ook het zaterdagvoetbal blijft groeien. Vanaf 1955 is de 2e klasse het hoogste niveau.
4.2 – 1956-1960
Liefst 68 jaar na de start van het competitievoetbal in Nederland is er voor het eerst een landelijke topdivisie. Zo is het aantal afdelingen in de spits van de piramide in zes jaar tijd teruggebracht van zes naar één. Het aantal profclubs piekt in het seizoen 1956-1957 op tachtig, ingedeeld in een Eredivisie, twee Eerste Divisies en twee Tweede Divisies. Daarna blijkt dit aantal veel te hoog neemt het aantal clubs geleidelijk af door fusies, degradaties en vrijwillige terugkeer naar de amateurs.
4.3 – 1960-1963
In het seizoen 1960-1961 neemt het aantal profafdelingen voor het eerst af. De twee Tweede Divisies worden samengevoegd tot één. Twee jaar later wordt dat omgedraaid tot een logischer indeling met één Eerste Divisie en twee Tweede Divisies. De scheiding tussen prof- en amateurvoetbal wordt ondertussen steeds scherper. In 1962 is Xerxes de laatste club die gebruik maakt van het recht om als amateurkampioen op sportieve gronden te promoveren. Profs en amateurs worden echt verschillende werelden. In de top van het zondagvoetbal wordt de 1e klasse uitgebreid tot vier afdelingen in 1960 en een jaar later wordt de districtsindeling weer gehanteerd en zijn er zes 1e klassen. In het zaterdagvoetbal zijn er vanaf 1960 drie 2e klassen.
4.4 – 1963-1966
In de top van het zaterdagvoetbal wordt de strikte districtenscheiding in de hoogste klasse losgelaten. Vanaf 1963 is er een 2e klasse A, B en C. Een jaar later komt daar nog een afdeling bij.
4.5 – 1966 -1971
Vanaf medio jaren zestig zet een verdere professionalisering door. Nog altijd neemt het aantal profclubs af, maar de clubs die overblijven verlaten vaak de verenigingsstructuur en worden stichtingen. Zo verdwijnen door naamsveranderingen en fusies veel traditionele clubnamen uit het profvoetbal. De amateurtakken van die clubs gaan vaak verder als zelfstandige amateurvereniging. In het seizoen 1966-1967 zijn er nog drie profcompetities over. De Tweede Divisie bestaat dan uit 23 clubs, de grootste afdeling ooit in de Nederlandse voetbalgeschiedenis. Na afloop van het seizoen 1968-1969 spelen de zondag- en zaterdagkampioen voor het eerst om de algehele amateurtitel. Hoewel op zaterdag de 2e klasse dan nog het hoogste niveau is, worden daarmee beide piramides feitelijk gelijkgeschakeld. Vanaf 1970 helemaal als er twee 1e klassen worden gevormd op zaterdag.
5. De harde scheiding tussen profs en amateurs (1971-1996) De scheiding tussen profs en amateurs die vanaf begin jaren zestig feitelijk al bestond wordt in 1971 geformaliseerd. Door een forse sanering wordt het aantal profclubs verder teruggebracht en de Tweede Divisie verdwijnt. De amateurkampioen heeft niet meer automatisch het recht om te promoveren. Vanaf de jaren tachtig treden wel weer mondjesmaat nieuwe profclubs toe, maar niet meer op basis van sportieve promotie.
5.1 – 1971-1974 Na de grote sanering van 1971 zijn er aanvankelijk nog 39 profclubs over, verdeeld over de Eredivisie (18) en de Eerste Divisie (21). Bovendien wordt de poort tussen de Eerste Divisie en de top van de amateurs op slot gezet. De amateurkampioen kan niet meer promoveren als zij dat zou willen.
5.2 – 1974-1996
De voetbalpiramide lijkt haar vorm te hebben gevonden. Tussen 1974 en 1996 zijn er nog maar twee wijzigingen. In 1974 wordt op zondag de hoofdklasse ingevoerd boven de 1e klasse, het aantal klassen in de top van de zondagpiramide gaat daardoor van zes naar drie. In 1983 wordt het aantal 1e klassen op zaterdag uitgebreid van twee naar drie. Door de invoering van de hoofdklasse zit er qua naamgeving wel weer een verschil tussen de hoogste afdelingen op zaterdag en zondag. Met de terugkeer van RBC (één van de slachtoffers van de sanering in 1971) in het profvoetbal in 1983 is na jaren van teruggang het aantal profclubs weer uitgebreid. Later volgen nog meer clubs, waarvan RKC het meest succes zal worden.
6. Alles onder de vlag van de KNVB (1996-2010) In 1996 gaan alle regionale afdelingsbonden op in de KNVB. Daardoor komen er niveaulagen bij onder de 4e klasse. Het verschil per district en wedstrijddag hoeveel. Het aantal districten neemt aanvankelijk ook toe tot negen. Later worden de zes aloude districten weer in ere hersteld.
6.1 – 1996-2001 Bij de samenvoeging van de KNVB en de afdelingsbonden wordt ook het inmiddels achterhaalde papieren niveauverschil tussen zaterdag- en zondagvoetbal geschrapt. De 1e klasse op zaterdag heeft vanaf nu ook hoofdklasse en alle niveau’s daaronder schuiven daardoor feitelijk eentje door: de 2e klasse wordt 1e klasse, enzovoort. Met name het westelijke district wordt flink versnipperd. Vanaf 1996 is er vier westelijke districten en ook het district Midden komt voor een deel voort uit het oude West I. De piramide moet opnieuw vorm krijgen. In enkele districten gaat het niveau tot de 8e klasse, maar de opbouw kent een spitse top, een brede tussenlaag (4e klasse), maar daaronder veel versnippering.
6.2 – 2001-2010
De oude structuur met zes districten keert terug. En dat komt ook de overzichtelijkheid en de piramidevorm ten goede. Ieder district heeft daardoor één eerste klasse (zes op zondag en vijf op zaterdag vanwege het zaterdagvrije Zuid II). Op een paar 7e klassen na (in West I op zondag en Noord op zaterdag) lopen de piramdes in alle districten tot de 4e, 5e of 6e klasse.
7. Moeizame pogingen tot integratie (2010-2023) Na jarenlange discussies wordt in 2010 de Topklasse ingevoerd, een landelijke afdeling op zowel zaterdag als zondag. Eén van de doelen is sportieve promotie en degradatie op gang te brengen. Daar komt echter nauwelijks iets van terecht, omdat de amateurclubs vinden dat er veel te grote risico’s kleven aan promotie. Met name zaterdagclubs vrezen bovendien hun karakter te verliezen en blijven zeer gehecht aan de zaterdagmiddag als speeldag. Vooralsnog wil het daarom niet vlotten met de gehoopte doorstroming.
7.1 – 2010-2013 Al rond 1980 wordt er gesproken over wat uiteindelijk de Topklasse zou worden, maar pas in 2010 is het zo ver. Dertig hoofdklassers en twee degradanten uit de Eerste Divisie vormen de topklasse. Eén club heeft het recht te promoveren. Uiteindelijk degradeert er slechts één club uit het profvoetbal (FC Oss), omdat Haarlem begin 2010 failliet gaat en FC Oss promoveert als kampioen van de zondagtopklasse ook weer meteen, omdat zaterdagkampioen IJsselmeervogels geen trek heeft in een profavontuur. Zo blijft het de jaren daarna gaan, totdat Achilles’29 in 2013 toehapt, op basis van minder strenge eisen. De KNVB heeft namelijk een probleem doordat na Haarlem ook RBC, AGOVV en Veendam failliet gaan, waardoor de Eerste Divisie leeg loopt.
7.2 – 2013-2016
Een splijtzwam in het topvoetbal is de toetreding van beloftenteams in de Eerste Divisie. Vanaf 2013 doen Jong Ajax, Jong PSV en Jong FC Twente mee in de Eerste Divisie, wat vooral veel klachten oplevert over competitievervalsing (de beloftenteams spelen veel in wisselende samenstellingen) en dramatische publieke belangstelling. Ondertussen is de diepte van de piramide aan het afnemen. De oorzaken daarvoor zijn tweeledig. Nadat vanaf 2010 al hogere amateurafdelingen (tot en met de 2e klasse) zijn uitgebreid van 12 naar 14 teams geldt dat vanaf 2015-2016 voor alle amateurafdelingen. Tegelijkertijd neemt het aantal teams af door fusies en doordat er meer clubs verdwijnen dan bijkomen. Hierdoor neemt het aantal afdelingen af. Ook is er in bepaalde regio’s een trend waarneembaar van clubs die de zondag inruilen voor de zaterdag als speeldag. Dat proces is al enkele decennia gaande, maar neemt in bepaalde regio’s de vorm van een domino-effect aan. In West II neemt het aantal standaardteams op zondag steeds verder af en zijn er nog amper teams om een 4e klasse mee te vullen.
7.3 – 2016-2020
In een poging de doorstroom tussen prof- en amateurvoetbal alsnog op gang te brengen volgt er een nieuwe aanpassing van de piramide. Boven de Topklasse wordt de Tweede Divisie (her)ingevoerd met clubs uit het zaterdag- en zondagvoetbal. Het is de eerste gemengde afdeling. De topklassen worden hernoemd tot Derde Divisie en het aantal hoofdklassen wordt ingekrompen tot twee per speeldag. Tegelijkertijd worden ook in deze divisies beloftenteams van profclubs toegelaten. De eerste promovendus vanuit de Tweede Divisie is Jong AZ (ten koste van Achilles’29 dat het profavontuur ziet stranden en financieel berooid is), maar daar blijft het voorlopig bij. Vanwege alle kritiek van met name de amateurs gaat de KNVB terug naar de “tekentafel”. De verplichte promotie is daarmee voorlopig ook opgeschort.
7.4 – 2020-2023 Een andere ontwikkeling in het voetbal gaat onverminderd door. Steeds meer clubs verruilen de zaterdag voor de zondag. In West II – waar die ontwikkeling het vroegst en hardst op gang is gekomen verdwijnt eerst de vierde klasse in 2020 en een jaar later zelfs al het voetbal op zondag. De clubs krijgen de keuze: óf op zaterdag gaan spelen, óf ingedeeld worden in een competitie in West I of Zuid I. De meeste clubs kiezen voor de eerste optie, om verre reizen te vermijden. Om te voorkomen dat clubs die willen overstappen van speeldag weer onderaan moeten beginnen en dus veel te sterk zijn voor de afdeling waarin zij terecht komen, maakt de KNVB vanaf 2022 ook ‘horizontaal overstappen’ mogelijk. Daardoor is het aantal afdeling per niveau niet langer gefixeerd op een vast aantal, maar op basis van het aanbod van clubs. Dit zorgt er bovendien voor dat nog meer clubs dan eerder de overstap maken. In de districten West I en West II is er in het seizoen 2022-2023 daarom weer een 5e klasse op zaterdag.
8. Een toekomstbestendige piramide voor het amateurvoetbal De bovengenoemde ontwikkeling van het switchen van speeldag, het groeiend aantal clubs dat ervoor kiest geen eerste elftal meer in te schrijven voor de standaardcompetitie, fusies en verdwijnende clubs: er zijn steeds meer uitdagingen voor de KNVB om nog goede indelingen te kunnen maken. Nadat eerder de zesde klassen al sneuvelden, neemt ook het aantal vijfde klassen drastisch af. In de hogere afdelingen zijn steeds minder clubs op zondag over. De gevolgen laten zich raden: steeds grotere reisafstanden en minder aantrekkelijke competities. In het voorjaar wordt een voor KNVB-begrippen revolutionair besluit genomen. Naast de tweede divisie wordt ook de derde divisie, hoofdklasse (vanaf 2022 vierde divisie) én de 1e klasse niet langer op speeldag maar op regio ingedeeld. Principiële amateurclubs behouden het recht om niet op zondag te hoeven spelen. Daarnaast wordt in twee seizoenen tijd (2022-2024) een versterkte degradatie doorgevoerd, waardoor de piramide een stuk gestroomlijnder wordt. Op alle niveaus – behalve de leeggezogen vijfde klasse – neemt het aantal afdelingen van: van 11 naar 8 1e klassen, van 22 naar 16 2e klassen en zo verder als een perfecte piramide.
Ondertussen lijkt de scheidslijn tussen de profs en amateurs nog altijd een dikke streep te zijn. De planning voor doorstroming staan weer in de ijskast, terwijl het afgesloten televisiecontract tussen ESPN en de belangenvereniging van de clubs toetreding of afhaken uit de profsectie ook vrijwel onmogelijk lijkt te maken. En dat terwijl de tweede divisie (alleen in naam nog een amateurafdeling) alsmaar verder professionalseert.
8.1 – 2023-2025 In het seizoen 2023-2024 is er in de derde en vierde divisie en de 1e klasse ‘weekendvoetbal’, een term die de KNVB angstvallig vermijd, omdat die lange tijd nogal wat weerstand opriep. Er zijn in dit seizoen nog 10 1e klassen (van 13 clubs) over en in het district Oost is er nu ook een 5e klasse. Zuid I volgt in het seizoen 2024-2025. In al dit geweld blijft het district Zuid II een baken van rust. De enkele clubs aan de randen van dit district die op zaterdag spelen doen dit in de districten Zuid I of Oost.
Op onderstaande kaart zijn alle terreinen en stadions terug te vinden, die tussen 1888 en nu als vaste speelplek zijn gebruikt door de clubs in de 1e klasse (1888-1954) en het profvoetbal (vanaf 1954) spelen of hebben gespeeld. Van de openbare parken en terreinen zonder tribunes in de 19e eeuw tot de hypermoderne, comfortabele allseaters van nu.
In het overzicht zijn enkel terreinen meegenomen die als vaste speellocatie hebben gediend (in enkele gevallen afgewisseld met een ander terrein). Dat betekent dat incidentele of tijdelijke uitvalsbases niet zijn opgenomen op de kaart. Dat geldt onder meer voor de rondreizende circussen die de profclubs Rotterdam (dat zelfs thuiswedstrijden speelde in het Drentse Veenoord) en Amsterdam waren en ook voor bijvoorbeeld een club als Dordrecht die in de jaargang 1917-1918 de hele regio doorreisde, omdat het zelf niet over een geschikt terrein beschikte.
Bij ieder terrein op de kaart is een link opgenomen met meer informatie over het betreffende terrein. Het totale overzicht van stadions en terreinen is te vinden op deze lijst. In de laatste kolom in dit overzicht is aangegeven of het terrein nog in gebruik is als voetbalterrein (***), of het terrein nog wel in gebruik is, maar niet meer als voetbalterrein (**), of het terrein niet meer in gebruik is, maar dat er nog wel zichtbare elementen aanwezig zijn (*), of dat het terrein spoorloos verdwenen is (-).
Bij de rubricering op plaatsnaam in het overzicht is uit oogpunt van overzichtelijkheid uitgegaan van de huidige situatie. Verschillende terreinen lagen in de periode dat ze werden bespeeld in een andere gemeente (onder meer in Amsterdam lagen veel velden voor de gemeentelijke herindeling van 1921 in de gemeentes Watergraafsmeer, Sloten en Buiksloot), maar deze zijn toch onder de huidige plaatsnaam verantwoord. Alleen als een terrein ten tijde van het gebruik duidelijk in een andere plaats lag (o.a. Chevremont, Princenhage) is het terrein onder deze plaatsnaam opgenomen.
Voor het verzamelen van de gegevens is gebruik gemaakt van de kranten- en tijdschriftenarchieven op Delpher, vele jubileumboeken van clubs, andere boeken en tientallen websites van clubs en sites over (sport)historie. Verder bleek het fenomenale boek “Het Stadioncomplex” van Ferry Reurink weer een onmisbare en zeer dankbare bron van informatie. Daarnaast gaat mijn dank uit aan Ron de Wit en Jo Haen (www.vriendenvanwatergraafsmeer.nl), Bas Kammenga (Groningen), Jan Schuil (Velocitas Groningen) en Peter van Santen (UVV) voor het helpen zoeken en/of verifiëren van informatie. Ongetwijfeld bevat het overzicht nog hiaten, onvolledigheden of wellicht zelfs fouten. Wij houden ons van harte aanbevolen voor aanvullingen en correcties. Mail deze naar rene@voetbalarchieven.nl.
In mei 2016 is Excelsior Maassluis de laatste algeheel amateurkampioen na een overwinning op FC Lienden. Vanaf 2016-2017 verdwijnt het glazen tussenschot tussen het prof- en amateurvoetbal en daarmee is er dus ook geen algeheel amateurkampioen meer.
Tussen 1969 en 2016 is er een jaarlijkse strijd tussen de kampioen van de zaterdag- en zondagamateurs om uit te maken wie zich algeheel amateurkampioen mag noemen. Tot dat moment is de kampioen van de zondagamateurs (sinds 1956, het tweede seizoen na de invoering van het profvoetbal) automatisch de amateurkampioen.
Het zaterdagvoetbal wordt lange tijd niet op gelijk hoogte ingeschaald met het zondagvoetbal. In 1941 (na de fusie van de KNVB met onder andere de protestants Christelijke NCVB) zijn er in KNVB-verband enkel twee vierde klassen op zaterdag. Gaandeweg wordt de zaterdagtak echter groter en sterker en in 1969 mag zaterdagkampioen VVOG (de hoogste zaterdagcompetities zijn dan 2e klassers) voor het eerst de degens kruisen met zondagkampioen Middelburg. Hoewel de animo bij de zondagtak aanvankelijk niet al te groot is voor deze duels, blijkt al snel dat er geen enkele reden is het niveau van het zaterdagvoetbal te onderschatten. In de eerste tien edities trekt de zaterdagkampioen acht keer aan het langste eind. Misschien deels doordat de zondagkampioen de wedstrijden ervaren als een verplicht nummer, maar dat is maar een deel van de verklaring van de overmacht van de zaterdag.
In de loop van de jaren zeventig groeit de status van de titelstrijd en het wordt gaandeweg het echte toetje van het amateurvoetbalseizoen. Waarbij er vaak sprake is weinig niveauverschil en een spannende strijd. En met botsende speelstijlen: de strijd en teamgeest van het zaterdagvoetbal versus de technisch begaafdere zondagteams. In recente jaren zijn deze verschillen gesleten, nu spelers ook in de top van het amateurvoetbal steeds vaker en makkelijker van club (en daarmee ook van speeldag) wisselen en het met name de bolwerken in het zaterdagvoetbal zijn, waar spelers de hoogste vergoedingen kunnen opstrijken.
Sinds de invoering van de topklasse in 2010 is er geen kampioenscompetitie meer nodig om de kampioen per speeldag vast te stellen. De kampioen van de topklasse is automatisch zaterdag- of zondagkampioen. Met de komst van de Tweede Divisie (met daarin zaterdag- en zondagclubs en verplichte promotie naar de Eerste Divisie) is de amateurtitelstrijd definitief verleden tijd.
Overzichten
Onderstaand een historisch totaalbeeld van de strijd om de amateurtitel in vier overzichten:
1. Alle wedstrijden die zijn gespeeld tussen de zaterdag- en de zondagkampioen (1969-2016)
2. Alle eindstanden van de strijd om de zondagtitel (1956-2010)
3. Alle eindstanden van de strijd om de zaterdagtitel (1942-2010)
4. De “medaillespiegel” van de amateurkampioenschappen
Opmerking:
In 1984 was er geen directe wedstrijd om de landstitel. De afdelingskampioenen speelden eerst – zoals gebruikelijk – een halve competitie onderling, waarna de halve competitie werd gecompleteerd. Zo kon het gebeuren dat Elinkwijk zondagkampioen werd (zie overzicht hieronder), maar Geldrop algeheel amateurkampioen. De eindstand van de complete competitie was als volgt:
Opmerking:
Tussen1955 en 1974 was de 1e klasse het hoogste amateurniveau. Tussen 1974 en 2010 de hoofdklasse. Vanaf 2010 de topklasse. Kampioenen van de topklasse zijn achtereenvolgens FC Oss (2011), Achilles’29 (2012 en 2013), AFC (2014) en FC Lienden (2015 en 2016).
Alle eindstanden van de strijd om de zaterdagtitel
Opmerkingen:
(1) Tussen 1941 en 1946 was de 4e klasse het hoogste niveau op zaterdag. Tussen 1946 en 1956 de 3e klasse, tussen 1956 en 1970 de 2e klasse, tussen 1970 en 1996 de 1e klasse en tussen 1996 en 2010 de hoofdklasse. Vanaf 2010 de topklasse. Kampioenen van de topklasse zijn achtereenvolgens IJsselmeervogels (2011), Spakenburg (2012), Katwijk (2013), Spakenburg (2014), Kozakken Boys (2015) en Excelsior Maassluis (2016).
(2) In het seizoen 1941-1942 speelden de afdelingskampioenen Quick Boys en Oranje Wit niet om de zaterdagtitel
(3) Tussen 1947 en 1949 en tussen 1957 en 1960 was er alleen in het district West II respectievelijk een 3e en 2e klasse. De kampioen van deze afdeling was daarom automatisch de zaterdagkampioen.
(4) IJsselmeervogels zaterdagkampioen op basis van de penaltyseries die na afloop van de wedstrijden zijn gespeeld.
Medaillespiegel amateurkampioenschappen Kolom 1: Aantal keren algeheel amateurkampioen Kolom 2: Aantal keren zaterdagkampioen Kolom 3: Aantal keren zondagkampioen Kolom 4: Aantal keren afdelingskampioen
In 1915 wordt in Den Bosch de RKVB (Roomsch Katholieke Voetbalbond) opgericht. Het is de eerste bond die geheel los staat van de neutrale NVB en de regionale bonden die daaronder vallen. De oprichting van een katholieke bond komt echter niet uit de lucht vallen. De sterk groeiende belangstelling voor voetbal maakt dat de sport inmiddels belangrijk genoeg is om opgenomen te worden in de verzuilde samenleving.
Tot ongeveer 1910 was dit geen issue. Voetbal werd voornamelijk beoefend door de bovenlaag van de samenleving en die was veel minder vatbaar voor de beknellende band van de verzuiling. Bovendien was voetbal als sportbeweging simpelweg niet belangrijk genoeg. Vanaf de periode rond de eeuwwisseling ontstonden er wel mondjesmaat katholieke clubs, maar deze speelden – voor zover de in de competitie uitkwamen – gewoon mee in de rangen van de NVB.
Vanaf 1915 wordt dat dus anders. Het bisdom Den Bosch is 1915 de eerste en daarna volgen in rap tempo Breda (1915), Utrecht (1916), Limburg (1917) en Haarlem (1921). Deze omarming van de voetbalsport door de katholieke geestelijkheid was echter geen keuze uit liefde voor de sport. Uiteraard was de sport geliefd onder een deel van de kerkleiding, maar het ontstaan van een katholieke voetbalbeweging was vooral ingegeven uit defensieve motieven. Het voetbal was te groot en te belangrijk geworden om het op zijn beloop te laten.
Het was zaak om de achterban te organiseren binnen eigen gelederen. Immers, contacten met niet-katholieken moesten zo veel mogelijk voorkomen worden. En bovendien was voetballen in vergelijking tot veel andere vormen van vrijetijdsbesteding nog relatief onschuldig. Toch was niet iedereen daarvan direct doordrongen. In de eerste jaren waren veel hooggeplaatste katholieken met name tegen de uitwassen van het voetbal: prestatiedrang, sportverdwazing en verafgoding zouden de goede katholiek schade berokkenen. Vanaf 1920 verstommen die geluiden langzaam en wordt voetbal vooral vanuit de parochies juist gepropageerd, want voetbal werd ontdekt als een uitstekend middel om de eigen achterban te binden. Het gevolg was dat vooral op het platteland de clubs uit de grond blijven schieten, ook al omdat daar de terughoudendheid om aansluiting te zoeken bij de neutrale bond groter was.
En niet zonder succes. Geen enkele andere confessionele of levensbeschouwelijke voetbalbond was zo groot en sterk georganiseerd als de katholieke. Dat laat onderstaand kaartje ook duidelijk zien. Niet verrassend is de verspreidingsgraad in het vrijwel volledig katholieke Limburg (RKLVB, groen) het meest geconcentreerd. Slechts een handjevol clubs (waaronder MVV en VVV) bleven na de oprichting van de RKLVB in de neutrale NVB spelen. Ook in de overheersend katholieke streken Noord Brabant en zuidelijk Gelderland was de clubdichtheid groot, maar de sterkte van de RKF is juist goed af te lezen aan de vrijwel landelijke dekking. Slechts de “biblebelt” vanaf de Zeeuwse en Zuid Hollandse eilanden via zuidoostelijk Zuid Holland, noordelijke Betuwe, westelijke Veluwe naar de kop van Overijssel is vrijwel vrij van katholieke clubs. Ook in het noorden van het land zijn de clubs (behoudens zuidoost Drenthe en zuidoost Groningen dun gezaaid.
De wijze waarop de competities werden ingericht kende zeker in het begin jaarlijks wijzigingen. Het is soms een ware puzzel over hoe de kampioen wordt bepaald. In 1919 worden er voor het eerst om het “landskampioenschap” gespeeld. Daarvoor was er na afloop van de competitie een tweestrijd tussen de kampioenen van Den Bosch en Breda die in 1916 en 1917 gewonnen wordt door Bredania. In 1918 werd er niet gespeeld om het kampioenschap. Daarom begint onderstaand overzicht in 1919. Onder de ranglijsten is per seizoen aangegeven hoe de landskampioen werd bepaald.
Voor de ranglijsten is gebruik gemaakt van het boekwerk van Jan Boekhoudt: Eindstanden RK Voetbal 1916-1940
Opmerkingen
1919-1920: De wedstrijden werden gespeeld volgens een onnavolgbaar afvalsysteem. De finalewedstrijd ging tussen Wilhelmina en sittard, waarbij Wilhelmina ne verlenging met 3-2 won.
1920-1921: De RKF stelde voor dit seizoen één overgangsklasse in in het zuiden, die – anders dan de naam doet vermoeden – als hoogste afdeling werd beschouwd. De winnaar van deze overgangsklasse was daarmee automatisch landskampioen. Sparta, Wilhelmina en Union kregen punten in mindering.
1921-1922: Er waren dit seizoen twee overgangsklassen. Omdat de competitie uit liep, was er geen ruimte meer voor het spelen van kampioenswedstrijden tussen de kampioenen RKTVV en Bleijerheide.
1922-1923: Er waren dit seizoen drie overgangsklassen, waarvan de kampioenen in een onderlinge competitie speelden om de landstitel.
1923-1924: De RKF stelde een eerste klasse in (volledig bestaande uit Limburgse clubs). De winnaar van deze eerste klasse was daarmee automatisch landskampioen.
1924-1925: De kampioenen van de eerste klasse en de vijf overgangsklassen speelden om het landskampioenschap.
1925-1926: De kampioenen van de twee eerste klassen en de vijf overgangsklassen speelden om het landskampioenschap.
1926-1927: De kampioenen van de twee eerste klassen en de drie overgangsklassen speelden om het landskampioenschap. Volharding (Deventer) trok zich terug.
1927-1928: De kampioenen van de twee eerste klassen en de vijf overgangsklassen speelden om het landskampioenschap.
1928-1929: De kampioenen van de twee eerste klassen en de vijf overgangsklassen speelden om het landskampioenschap.
1929-1930: De kampioenen van de vijf eerste klassen speelden om het landskampioenschap.
1930-1931: De kampioenen van de vijf eerste klassen speelden om het landskampioenschap.
1931-1932: De naam van de competitie is gewijzigd in IVCB (Interdiocesane Voetbal Competitie Bond). De overkoepelde organisatie blijft de RKF, maar deze is dan nog slechts belangenbehartiger en geen organisator van de competities. Omdat de kampioen van de eerste klasse A heel laat bekend was speelden eerst de vier overige kampioenen een competitie. TYBB en MULO eindigden daarbij met evenveel punten bovenaan, waarna TYBB de beslissingswedstrijd met 2-0 won. Om het kampioenschap van Nederland speelde TYBB vervolgens tegen de kampioen van 1A (Caesar) om de landstitel. Na een 5-1 zege voor Caesar in Beek en een 1-1 gelijkspel in Haarlem mocht Caesar zich na slechts twee wedstrijden landskampioen noemen.
1932-1933: De kampioen van de zeven eerste klassen speelden om het landskampioenschap.
1933-1934: De kampioen van de zeven eerste klassen speelden om het landskampioenschap.
1934-1935 / 1938-1939: De kampioenen van de vijf eerste klassen speelden om het landskampioenschap.
1939-1940: Door de oorlogsomstandigeheden konden in het zuiden de kampioenswedstrijden niet meer gespeeld worden. De winnaar van de tweestrijd tussen HBC en Quick werd daarom uitgeroepen tot landskampioen.
Als het gaat over de eeuwige ranglijst van het Nederlandse voetbal, dan wordt eigenlijk altijd bedoeld de ranglijst van de Eredivisie (vanaf 1956). Dat is natuurlijk een logisch uitgangspunt, omdat er pas vanaf dat moment sprake was van één landelijke topafdeling, in plaats van verschillende regionale competities. Toch wringt de schoen als je in beeld wil brengen welke clubs door de gehele voetbalgeschiedenis heen het beste hebben gepresteerd.
Om hieraan tegemoet te komen presenteren wij de ultieme Eeuwige ranglijst van het Nederlandse voetbal. Daarin zijn alle resultaten opgenomen van het hoogste niveau. Vanaf 1888 tot en met 1955 de 1e klasse (1 tot maximaal 6 afdelingen), in het seizoen 1955-1956 de Hoofdklasse (2 afdelingen) en vanaf 1956 de Eredivisie (1 afdeling).
Uiteraard valt er van alles af te dingen op deze lijst. Voetbal in 1893 – de dwarslat was net geïntroduceerd – laat zich natuurlijk amper vergelijken met voetbal in 2024. En het hoogste niveau in de jaren veertig (met op het hoogtepunt liefst 66 clubs op niveau 1) is onvergelijkbaar met die ene enkele Eredivisie die we inmiddels ruim 65 jaar hebben.
Toch vinden wij deze bezwaren niet opwegen tegen het waardevolle gegeven van een ranglijst die de hele periode van het Nederlandse voetbal omvat. Daarbij geldt ter compensatie dat in de tijd dat uitkomen op het hoogste niveau een stuk eenvoudiger was, de seizoenen doorgaans bijna twee keer zo kort waren als nu. Een Eredivisieseizoen telt zodoende bijna twee keer zo zwaar mee als een seizoen in de 1e klasse.
Beeldbepalende clubs bovenaan Hoe dan ook: het simpelweg uitgummen van de eerste ruim 65 jaar vinden wij niet juist. Zo komt op de eeuwige eredivisieranglijst HVV niet voor, maar dat is wel de enige club naast de traditionele top drie die een ster op het shirt mag dragen. Over het geheel genomen is de lijst ook weer niet zo heel veel anders: ook hier zijn Ajax, PSV en Feyenoord mijlenver boven de rest verheven en zijn ook de andere topposities vergeven aan clubs die ook anno nu nog beeldbepalend zijn in het Nederlandse profvoetbal.
Sommige clubs profiteren hooguit wat meer van hun lange staat van dienst (Sparta, NAC, MVV, Willem II, Go Ahead Eagles) ten opzichte van “nieuwe” fusieclubs als FC Twente en FC Utrecht. HBS is de hoogst genoteerde club die nooit uitkwam in het profvoetbal. De drievoudig landskampioen staat 22e. In totaal speelden 173 clubs ooit op het hoogste niveau in Nederland, met Almere City FC als laatste nieuwkomer.
Voor deze lijst gelden dezelfde uitgangspunten als die zijn gehanteerd voor de clubpagina’s. Een club die een rechtstreekse voortzetting is van een bestaande club wordt als dezelfde club gezien (GVAV > FC Groningen), een fusieclub is vanaf de fusie een nieuwe club (ADO en Holland Sport > FC Den Haag, later ADO Den Haag), tenzij er in de praktijk overduidelijk sprake is van een overname (SVV/Dordrecht’90 als voortzetting van Dordrecht’90). Bij de wedstrijdpunten is teruggerekend naar twee punten voor een overwinning, omdat deze in het grootste deel van de periode die deze lijst omvat de norm is geweest. Strafpunten zijn in mindering gebracht op het totaal.
Betekenis kolommen:
1. Naam / namen club
2. Aantal gespeelde wedstrijden
3. Aantal gewonnen wedstrijden
4. Aantal gelijk gespeelde wedstrijden
5. Aantal verloren wedstrijden
6. Behaalde wedstrijdpunten (o.b.v. 2 punten voor een overwinning)
7. Gescoorde doelpunten
8. Tegendoelpunten
9. Aantal seizoenen op het hoogste niveau
10. Eerste seizoen op het hoogste niveau
11. Laatste seizoen op het hoogste niveau
12. Hoogste klassering (tussen haakjes: aantal keren bereikt; LK = landskampioen)
Vet: In eredivisie in seizoen 2022-2023
* 1 punt in mindering
** 2 punten in mindering
*** 9 punten in mindering
**** 18 punten in mindering
+ Ook FC Den Bosch/BVV, FC Den Bosch’67 en BVV Den Bosch
++ Ook SVV/Dordrecht’90
Alle cijfers en statistieken uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis