1930-1950 – Het amateurisme als hoogste waarde

In de crisisjaren dertig is het ook crisis in het Nederlandse voetbal. Oranje levert in de vroege jaren dertig de ene na de andere wanprestatie en de KNVB durft het – los van de praktische problemen van de verre reis – dan ook niet aan het Nederlands elftal af te vaardigen voor het eerste WK dat wordt gehouden in Uruguay. Doordrongen van de ernst van de situatie staat een jonge bestuurder op. Karel Lotsy is actief bij HFC, maar vervult gaandeweg een steeds belangrijker rol in de entourage rond Oranje. Met vlammende speeches over de eer van volk en vaderland en voor die tijd moderne inzichten over mentale training nestelt hij zich bij de spelers tussen de oren en krijgt hij Oranje weer aan het winnen. Na een overwinning op Ierland is Oranje geplaatst voor het WK van 1934 en gaat ‘Karel de Kerel’ bij de spelers op de schouders.  In het hele land wordt vol optimisme uitgekeken naar het debuut van Oranje op een WK, maar in weerwil van de bekende hit uit die tijd (“We gaan naar Rome”) zit het WK er na één wedstrijd (3-2 nederlaag tegen Zwitserland) alweer op. De finale in Rome bleek – ondanks de aanwezigheid van cracks als Beb Bakhuijs en Leen Vente – totaal onbereikbaar.

De korte opleving verbloemt dat het spelpeil in Nederland ten opzichte van de concurrentie steeds verder achteruit loopt. Incidentele oefenwedstrijden tegen clubs uit Midden Europa (Oostenrijk, Hongarije, Tsjechoslowakije) leggen haarfijn bloot dat Nederland de boot heeft gemist. In de genoemde landen is het professionalisme al lang ingevoerd en ook in bijvoorbeeld Spanje, Frankrijk en Italië, maar ook in Zuid Amerika,  professionaliseert het voetbal zich in sneltreinvaart. In Nederland is er daarentegen sinds de oprichting van de KNVB nog steeds wezenlijk niets veranderd. De bond zweert bij het ware amateurisme en ziet er geen been in om topspelers bij vermoedens van de overtreding van de amateurbepalingen als paria te behandelen. Beb Bakhuijs wordt min of meer weggepest uit Nederland en wie als prof aan de slag gaat in het buitenland mag niet meer uitkomen voor Oranje.

Ook in de organisatie raakt Nederland achterop. Ondanks de geringe afstanden en goede infrastructuur is er in Nederland nog altijd geen landelijke topafdeling. Net als profvoetbal wordt er al sinds de jaren twintig gesproken over een ‘Hoofdklasse’, maar de praktijk is dat er in de jaren na de tweede wereldoorlog zelfs zes eerste klassen zijn. Gevolg is dat er meer dan zeventig clubs op het hoogste niveau uitkomen. Het zorgt voor een pijnlijke afvlakking van het niveau en het is dan ook niet verwonderlijk dat Nederland niet meer dan een onbeduidende middenmoter is in het internationale veld. De talenten die er nog zijn kiezen er steeds vaker voor om als prof in het buitenland aan de slag te gaan. De overgang van Faas Wilkes van Xerxes naar Internazionale in 1949 is de grootste transfer uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis.

Een ander effect dat zorgt voor een grote versnippering in het Nederlandse voetbal wordt al bij de start van de tweede wereldoorlog ongedaan gemaakt. Onder invloed van de verzuiling ontstaan er vanaf het midden van de jaren tien naast de KNVB diverse bonden op basis van levensbeschouwing. Met name de katholieke RKF is cijfermatig een belangrijke partij in het Nederlandse voetbal (onder meer Volendam, Kerkrade en de voorlopers van RKC komen voort uit de RKF), maar ook de NVCB (protestants christelijken), NASB (arbeiders) zijn belangrijke bonden. In de zomer van1940 besluiten alle bonden op te gaan in de NVB (tijdelijk weer zonder het voorvoegsel Koninklijk) om beter bestand te zijn tegen de Duitse invloeden. De tot de dag van vandaag voor het Nederlandse voetbal unieke scheiding tussen zaterdag- en zondagvoetbal vindt zijn oorsprong nog in de fusie, omdat de NVCB bij de fusiebesprekingen bedingt dat hun clubs niet op zondag in actief hoefden te komen.